Uitleg

De compleet Nederlandse versie komt zeer binnenkort uit, bedankt voor je geduld

Waarom de petitie ‘Geen (nieuwe) kernwapens in België’ de toevoeging van een artikel 2 bij de wet van 11 april 1962 ter verwijdering van kernwapens uit België voorstelt ?

Samenvatting : Volgens de Grondwet moet de aanwezigheid van kernwapens uit de VS in België worden toegestaan door een wet die in het parlement wordt aangenomen.

Dit lijkt één van de doelstellingen geweest te zijn van de wet van 11 april 1962 die regeringen machtigt om overeenkomsten te sluiten over de stationering van NAVO-troepen en -materieel in België. Toch stelden parlementsleden een amendement voor om kernwapens expliciet van de wet uit te sluiten. De regering verklaarde dat dit amendement niet nodig was omdat ze niet de bedoeling heeft “langs slinkse wegen toe te laten dat in België lanceerbases voor atoomwapens worden geïnstalleerd voor vreemde troepen”.

Ondertussen weten we echter dat de stationering van kernraketten in België al op 8 mei 1959 goedgekeurd werd door de Belgische regering. De wet van 1962 was dus wel degelijk een sluwe manier om de aanwezigheid van kernwapens op ons grondgebied te “legaliseren”. Ook de ministerraad van februari 1962 beaamde dit al door te waarschuwen “dat er naar de aanvrager van het amendement, toe stappen [moeten] worden ondernomen om dit terug in te trekken”. De kernbommen kwamen in 1963 aan.

Volgens artikel 185 van de grondwet mogen vreemde troepen “niet dan krachtens een wet tot de dienst van de staat worden toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen kruisen(1). Dit artikel bepaalt dus dat het parlement met een meerderheid van stemmen zijn toestemming moet geven zodra buitenlandse troepen het Belgische grondgebied willen doorkruisen of zich daar willen stationeren.

Hierbij moet worden opgemerkt dat dit artikel van de grondwet niet alleen van toepassing is op soldaten, maar ook op hun uitrusting, ongeacht of deze nucleair van aard is of niet:

«Allereerst kunnen we niet ontkennen dat de term “troepen”, die in artikel 185 van de Grondwet wordt gebruikt niet alleen verwijst naar soldaten maar ook naar hun uitrusting. Deze invulling is volgens de interpretatieve dialectiek gebaseerd op de gebruikelijke en huidige betekenis van woorden en op het principe van nuttig effect. Artikel 185 maakt evenmin onderscheid tussen de aard van de wapens waarmee de buitenlandse troepen zouden worden uitgerust.” » (2)

►Het is dus algemeen aanvaard dat de instemming van het Parlement vereist is voor de opslag van kernwapens in België.

Het Noord-Atlantisch Verdrag (of het Verdrag van Washington(3)) is ook te vaag om lidmaatschap van het Verdrag automatisch gelijk te stellen aan een machtiging om de troepen en bijgevolg de wapens van andere NAVO-staten toe te laten op het grondgebied(4). Hoe dan ook, het parlement was in ieder geval van mening dat de toestemming voor de stationering van NAVO-troepen in België expliciet in een wet moest worden vastgelegd.

►Dit werd gedaan via de wet van 11 april 1962 “die de doortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden landen” (5).

Deze wet bepaalt :

« Artikel 1 [enig artikel]. De troepen van de Staten met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden mogen het nationaal grondgebied doortrekken of er gestationeerd zijn binnen de grenzen en onder de voorwaarden voor elk geval vastgesteld in met de betrokken regeringen te sluiten uitvoeringsakkoorden.»

Als men de interpretatie volgt dat de term “troepen” ook kernwapens omvat, zou men kunnen afleiden dat de wet van 11 april 1962 de stationering van deze wapens op Belgisch grondgebied toestaat.

Dit was echter niet de wil van de toenmalige wetgever (het parlement). Dit illustreert het essentiële belang van parlementaire zaken bij de interpretatie van een wet.

Er werd een amendement van deze wet ingediend (door de heer Rolin, socialistisch parlementslid) waarin werd gevraagd om een tweede artikel toe te voegen:

Art. 2 : «De voorgaande bepaling [artikel 1 van de wet van 11 april 1962] houdt geen machtiging in tot het bedienen of het aanleggen van lanceerbases noch tot het opslaan van nucleaire ammunitie voor middelbare- of lange-afstandprojectielen.» (6).


Tijdens de plenaire vergadering op 1 maart 1962 debatteerde de Senaat over dit amendement. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken (en vicepremier), Paul-Henri Spaak, gaf vervolgens meermaals aan dat de regering op basis van deze wet niet zelf kon beslissen over de plaatsing van kernwapens op Belgisch grondgebied en onderstreepte daarom het overbodige karakter van dit amendement :

«Er is geen reden om te denken dat men dank zij dit ontwerp van wet, troepen van welke nationaliteit ook overigens, in ons land zal laten verblijven en hun zal toelaten lanceerbases aan te leggen voor atoomwapens, zonder dat het Belgisch Parlement daarover werd geraadpleegd.» ;


of nogmaals, later in de toespraak van minister Spaak: « De Regering heeft niet de bedoeling langs slinkse wegen toe te laten dat in België lanceerbases voor atoomwapens worden geïnstalleerd voor vreemde troepen … » (7).

Tijdens hetzelfde debat steunde de leider van de PSC-CVP-fractie, de heer Van Hemelrijck, de verklaringen van minister Spaak en herinnerde hij aan de verplichting om het Parlement te raadplegen :

«Hij [Mr. Spaak] heeft herhaaldelijk en met nadruk verklaard dat op het Belgisch grondgebied geen nucleaire bases, geen lanceerbases, geen voorraden van lange-afstandkernwapens kunnen worden aangelegd, zonder dat het Parlement daarover vooraf zijn instemming heeft kunnen betuigen. Zo moet men het zien, ook mijn fractie ziet het zo. Die verklaring, die wilsuiting van de Regering, die de steun wegdragt van de hele vergadering, moet onze socialistische collega’s kunnen geruststellen en meer bepaald hun fractieleider, wat zijn amendement betreft (8)».

Na deze verklaringen, trok de heer Rolin het amendement in. Kernwapens kwamen met hoge waarschijnlijkheid het jaar daarop in België aan

In oktober 1983, tijdens de grootste demonstratie ooit in België, mobiliseerden 400.000 mensen zich tegen de inzet van nieuwe kernkoppen in België. Tijdens parlementaire debatten in december 1983 baseert de regering zich op de wet van 11 april 1962 om te oordelen dat ze bevoegd is om kernraketten op Belgische bodem te installeren. Sommige parlementsleden wezen op de wens van het Parlement uit 1962 om kernwapens van de wet uit te sluiten en herinnerden aan de woorden van de heer Spaak. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken (Leo Tindemans) antwoordde cynisch :

«De heer Rolin trok zijn amendement in en stelde zich tevreden met een antwoord dat geen juridische waarde had!» (9) !

 

• De vraag om een artikel 2 toe te voegen aan de wet van 11 april 1962 is daarom logisch en komt neer op het rechtzetten van het bedrog van de vertegenwoordigers van het Belgische volk.

►Wie heeft uiteindelijk toestemming gegeven voor de stationering van kernwapens in België? En wanneer zijn ze op ons grondgebied aangekomen ?

Het is zeer waarschijnlijk dat de Belgische regering al in 1959  het principeakkoord heeft gegeven voor de installatie van kernwapens op Belgisch grondgebied.

Tijdens de ministerraad van 8 mei 1959 (10) (christendemocratische en liberale regering onder leiding van Gaston Eyskens), dient de minister van Defensie Gilson het verzoek van de regering van de Verenigde Staten in om een overeenkomst te sluiten over een opslagplaats van “atoommunitie”, gecontroleerd en bewaakt door Amerikaanse troepen. Minister van Buitenlandse Zaken Wigny wijst vervolgens op de politieke implicaties van dit verzoek en merkt op dat het zou kunnen leiden tot « politieke onrust wanneer de kwestie bekend gemaakt wordt».

Premier Eyskens vreest dat de publieke opinie de aankondiging van de permanente vestiging van Amerikaanse troepen op Belgische bodem niet met open armen zal ontvangen. Hij wil elke mogelijkheid tot verwarring in de publieke opinie vermijden: er kan geen sprake zijn van een toezegging in de toekomst van de bouw van lanceerplatforms op ons grondgebied.
De ministerraad besloot naar aanleiding van het voorstel van de premier het volgende antwoord aan de Amerikaanse regering te sturen :

«Naar aanleiding van artikelen 20 en 21 van de gepubliceerde verklaring van de NAVO-Raad op 19 december 1957, bevestigt de Belgische regering

– dat het instemt met de installatie van voorraden atoomkoppen in België die door de Verenigde Staten moeten worden geleverd en die bedoeld zijn om NAVO-troepen uit te rusten, in overeenstemming met de instructies van de bevoegde autoriteiten.
– dat een volgende overeenkomst de uitvoeringsmodaliteiten regelt betreffende de locatie, de financiering, de bewaring, de verantwoordelijkheid van de voorraden en de infrastructuur ».


Tijdens de Ministerraad van 22 mei 1959 (11) maakte de minister van Buitenlandse Zaken Wigny de inhoud bekend van het antwoord dat hij naar de Verenigde Staten wil sturen : ” betreffende de aanvraag tot opslag in België van atoomapparaten bestemd voor de Belgische strijdkrachten “

  1. De opslag van kernkoppen in België vloeit voort uit een besluit van de NAVO-ministerraad van 19 december 1957 (het principebesluit werd dus genomen door de regering-Van Acker)
  2. Deze toestellen zijn uitsluitend bestemd voor gebruik door de Belgische strijdkrachten
  3. Bij ieder toepassing dienen specifieke afspraken te worden gemaakt tussen de bevoegde Belgische en Amerikaanse autoriteiten
  4. Het Amerikaanse personeel dat wordt aangesteld om dit magazijn te bewaken, wordt beperkt tot het noodzakelijke minimum. »


De Raad van Ministers stemt ermee in het voorgestelde antwoord naar de regering van de Verenigde Staten te sturen. Deze overeenkomst geeft toestemming voor de opslag van Amerikaanse kernwapens op ons grondgebied. De regering dringt er verder op aan dat in het geval van gebruik van deze bommen het de Belgische strijdkrachten zijn die ze moeten vervoeren en inzetten.

Zoals we kunnen zien, is deze discussie binnen de Belgische regering gebaseerd op de veronderstelling dat de beslissing al elders was genomen, namelijk door de regering-Van Acker tijdens een NAVO-ministerraad in december 1957. Deze overeenkomst hield echter geen expliciete opslag op Belgisch grondgebied in.

In de jaren die volgden, stond de kwestie van de Belgische deelname aan de nucleaire bewapening van de NAVO niet meer expliciet op de agenda van de ministerraad. Tot op 25 januari 1960 toen de ministerraad op een raadselachtige manier meedeelde dat ze “kennis genomen heeft van de mededeling van de minister van Landsverdediging betreffende de opslag van speciale munitie in België en hiermee akkoord gaat”.

Tijdens de ministerraad van 23 maart 19621 (12), bracht minister van Landsverdediging Segers de Belgische regering op de hoogte van de aankomst van atoombommen in België :

«De opslagplaatsen van deze wapens, gelegen in Kleine Brogel en Florennes, zijn praktisch voltooid. De wapens worden binnenkort naar ons gestuurd. Ze zullen worden bewaakt door een kleine delegatie bestaande uit Belgische en Amerikaanse soldaten. De overeenkomst met de Verenigde Staten is op dit moment getekend. De ondertekening houdt ipso facto in dat ze wordt neergelegd bij het bureau van het Congres Washington, wat tot gevolg heeft dat ze openbaar wordt gemaakt».


Vreemd genoeg bracht minister van Landsverdediging Segers in dezelfde discussie het kabinet op de hoogte van “zijn voornemen om de leden van de Commissies Landsverdediging van de Kamer en de Senaat binnenkort op de hoogte te brengen van de verschillende kwesties die op het gebied van nucleaire bewapening rijzen”.

Tijdens de ministerraad van 16 februari 19621 (13), legde viceminister van Buitenlandse Zaken Fayat de draagwijdte uit van de wijziging die de socialistische senator Rolin had ingediend op het wetsvoorstel betreffende de doortocht en stationering van NAVO-troepen in België (zie eerste punt van deze nota). In het rapport van de ministerraad staat “het kabinet is van mening dat er naarde aanvrager toe stappen moeten worden ondernomen opdat die het amendement intrekt”.

(1) Grondwet van België, p.68
(2) R.ERGEC, Les aspects constitutionnels de l’implantation des missiles nucléaires en Belgique, R.B.D.I., 1986-2, Bruxelles, Bruylant, p.377 (eigen vertaling naar het NL)
(3) 1949, het oprichtingsverdrag van de NAVO. De stationering en het eventueel inzetten van kernwapens past in het kader van dit militair bondgenootschap, waarvan België ook lid is. Sommige regeringen verdedigen (foutief) het idee dat het Belgisch NAVO-lidmaatschap (en dus het Verdrag van Washington) volstaat om alle troepen gelinkt aan de NAVO toe te staan op ons grondgebied.
(4) R. ERGEC, op. cit, bl. 378
(5) Wet van 11 april 1962
(6) Parl. Doc., Senaat, zitting 14 februari 1962, nr. 119, p.379. Geraadpleegd op 13 april 2021 via: https://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=22103&LANG=nl
(7) Ontwerp van wet die de doortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdrag verbonden landen., Handelingen, Doc., Senaat, 1961-1962, n°30, p.749, online
(8) Ibidem, p.754
(9) Eigen vertaling van Annales parlementaires, Sénat de Belgique, 7 décembre 1983, p. 463
(10) Rijksarchief van België, Conseil de Cabinet du 8 mai 1959. Procès-verbal n° 32, p. 223 en verder,
(11) Rijksarchief van België, Conseil de Cabinet du 22 mai 1959. Procès-Verbal n° 35
(12) Rijksarchief van België, Conseil de Cabinet du 23 mars 1962 Procès-Verbal n° 28
(13) Rijksarchief van België, Conseil du Cabinet 16 février 1962. Procès-verbal n°31